Biografische schets

Oorspronkelijk gepubliceerd ter inleiding op de bundel Er is een land waar vrouwen willen wonen (1984), Inleiding bundel Er is een land waar vrouwen willen wonen.
Auteur: Jeroen de Wildt

Joke (Johanna Elisabeth) Smit werd op 27 augustus 1933 geboren in Utrecht. Zij zou de oudste zijn van zes kinderen. Haar ouders waren Nederlands-Hervormd en het gezin woonde onder meer in Vianen en Amsterdam, waar haar vader hoofd was van verschillende Mulo-scholen. Haar moeder ging op latere leeftijd huishoudonderwijs geven. Beide ouders waren zeer actief in de geheelonthoudersbeweging.

Na haar eindexamen aan het Christelijk Gymnasium te Utrecht ging zij Frans studeren, eerst in dezelfde stad, daarna aan de Gemeentelijke Universiteit van Amsterdam. In die tijd voorzag zij als werkstudente in haar levensonderhoud: in Frankrijk in de huishouding, en in Nederland een aantal jaren als jongste bediende en typiste op een kantoor. In 1958 deed zij haar doctoraalexamen Franse taal- en letterkunde. Inmiddels was zij les gaan geven op middelbare scholen, een vak dat zij zou uitoefenen tot 1962, toen zij de gelegenheid kreeg een half jaar naar Parijs te gaan. Daar begon zij haar free lance journalistiek werk, vooral op litterair terrein, onder andere als recensente van de NRC en Het Parool. Van 1962 tot 1967 was zij tevens redacteur en redactiesecretaris van het litterair tijdschrift Tirade.

Van 1956 tot 1974 was zij getrouwd met Constant Kool. Zij kregen twee kinderen: Lieuwe (1961) en Elisabeth (1964). Van 1967 tot haar overlijden in 1981 was zij als wetenschappelijk hoofdmedewerkster verbonden aan het Instituut voor Vertaalkunde van de Universiteit van Amsterdam, waar zij de laatste jaren onder meer werkte aan een proefschrift over de structurele verschillen tussen het Frans en het Nederlands.

In diezelfde periode publiceerde zij meer dan vijftig feministische artikelen. Het begon toen zij haar eigen ervaringen als vrouw en als werkende moeder met jonge kinderen verwerkte in “Het onbehagen bij de vrouw” (De Gids, november 1967), dat tegenwoordig algemeen beschouwd wordt als het begin van de tweede feministische golf in Nederland. De vele reacties op dat artikel waren voor haar en Hedy d’Ancona aanleiding tot de oprichting, in oktober 1968, van de eerste nieuwe emancipatie- organisatie: Man- Vrouw- Maatschappij (MVM). Joke Smit werd de eerste voorzitter, een functie die zij twee jaar vervulde. Daarna diende zij, ondanks haar gezonde weerzin tegen vergaderen, de feministische zaak in vele raden, commissies en werkgroepen.

Haar instelling daarbij was zeer pragmatisch: ze kwam om zaken te doen. Kon dat, dan bleef ze, anders vertrok ze om geen tijd te verspillen. Zo verliet zij na een kortstondig lidmaatschap de Amsterdamse gemeenteraad, waarin zij voor de PvdA zitting had. Zij stapte op omdat zij als enige feministe in de raad vrijwel niets voor vrouwen kon doen. Haar bij die gelegenheid uitgesproken rede “Afscheid van de gemeenteraad” (1971) gaf een scherpe analyse van de politieke “omgangsvormen” en veroorzaakte veel opschudding. Haar vertrek uit de raad betekende echter geen vertrek uit de politiek. In de volgende jaren zou zij integendeel steeds meer nadruk gaan leggen op het belang van deelname door vrouwen aan politiek en beleid als middel om strijd te leveren tegen hun onderdrukking.

Zij bleef bijvoorbeeld lid van de (kern)redactie van Socialisme en Democratie (S&D), het maandblad van de met de PvdA verbonden Wiardi Beckman Stichting. Op haar initiatief verscheen in maart 1972 een S&D-nummer “Feminisme nu”, een publikatie die de vrouwenemancipatie beschreef als één van de belangrijke doelstellingen voor een sociaal-democratische politiek.

Ook in de daarop volgende jaren oefende zij, onder meer met haar artikel “Feminisme en socialisme” (1974), invloed uit op de interne discussie over het nieuwe beginselprogramma van de PvdA (1977).

Behalve in de politiek was zij op vele andere terreinen actief. Als lid van de Programmaraad TV van de NOS lanceerde zij al in 1971 het voorstel voor een feministische tv-rubriek; een dergelijke rubriek werd in 1975 gerealiseerd met het programma “Ot… en hoe zit het nu met Sien”.

Voor de Commissie Vormings- en Ontwikkelingswerk voor Volwassenen schreef zij in 1973 “De moeder van Marie kan méér”, een nota over scholing en vorming voor vrouwen. De voorstellen die zij daarin deed kregen opvallend veel weerklank in en buiten het vormingswerk. Dat was weer aanleiding voor haar benoeming tot lid van de Commissie Open School, waarvan zij van 1974 tot 1976 deel uitmaakte. In die Commissie zorgde zij er mede voor dat de Open School aparte proefprojecten op vrouwen richtte. Later maakte zij enkele jaren deel uit van de Onderwijscommissie van de Sociaal Economische Raad.

In haar rede bij het vijfjarig bestaan van MVM in oktober 1973 riep zij het kabinet op tot het voeren van een “emancipatiebeleid”. Zij had dat begrip niet alleen ontwikkeld, maar deed ook het belangrijkste voorstel voor een aanzet daartoe: instelling van een regeringsadviescommissie op emancipatiegebied. Die wensen werden opmerkelijk snel gehonoreerd door het toenmalige kabinet-Den Uyl. De Ministerraad nam krap vier maanden later het besluit tot instelling van de gevraagde Emancipatie Kommissie (EK). Het lag voor de hand dat Joke Smit zelf werd benoemd in dit adviesorgaan. Zij zou in functie blijven tot mei 1981, toen de EK werd opgevolgd de Emancipatieraad.

Haar invloed in de EK was groot, vooral bij de adviezen die later een uitwerking zouden vinden in de subsidie- en bijdrageregelingen van de Rijksoverheid op emancipatieterrein. Een belangrijke rol speelde zij ook bij de totstandkoming van het EK-advies over de wenselijkheid van een wet tegen seksediscriminatie (1977). Toen wist zij de commissie ervan te overtuigen dat ook de discriminatie van mensen op grond van hun (homo)seksuele gerichtheid hierbij moest worden betrokken; de Tweede Kamer en de Regering zouden zich later bij die opvatting aansluiten, getuige de Kamermotie Haas-Berger (1978 ), het Voorontwerp van een Wet Gelijke Behandeling (1981) en de aankondiging van een definitief wetsvoorstel.

Op één van haar reizen maakte zij in Amerika kennis met de radicale vrouwentherapie. Na terugkomst was zij één van de initiatiefneemsters bij het starten, in 1974, van de FORT-groepen (Feministische Oefengroepen op basis van Radicale Therapie). In latere artikelen zou zij zeer vaak teruggrijpen op ervaringen die zij in deze groepen opdeed.

Haar activiteiten in de vakbeweging waren aanleiding voor een in 1975 gepubliceerd artikel, waarin zij zich scherp uitliet over de vervreemding tussen vrouwen en vakbeweging. Zij pleitte toen voor een aparte vrouwenorganisatie, die zou moeten worden gesteund door een stevig bureau, zodat ook de belangen van vrouwen voldoende aandacht van de vakbeweging zouden krijgen.

In oktober 1978 verscheen een ander nummer van Socialisme en Democratie dat op haar initiatief tot stand was gekomen: “Naar een vijf-urige werkdag”. Het plan voor een inkorting van de werkdag tot circa vijf uur als middel voor een herverdeling van arbeid over de seksen had zij eind 1976 al ontwikkeld, zoals blijkt uit haar artikel “Pleidooi voor een structurele aanpak: vijf-urige werkdag en emancipatiebanen” in Opzij van maart 1977. Het zou een steeds terugkerend thema vormen in haar artikelen nadien. Toen het idee eenmaal uitgewerkt werd in het genoemde S&D-nummer (waaraan zij zelf het artikel “De minderheidsgroep met de thuiswaarde” bijdroeg) kreeg zij snel medestanders: bij het tienjarig bestaan van Man-Vrouw-Maatschappij (oktober 1978) was de vijf-urige werkdag één van de centrale thema’s, de Rooie Vrouwen spraken zich in februari 1979 voor deze koers uit en in april 1979 nam het PvdA-congres een resolutie aan, waarin de vijf-urige werkdag als voorlopige doelstelling werd aanvaard.

Het tienjarig bestaan van MVM was voor Joke Smit tevens aanleiding om de balans van zoveel jaar vrouwenbeweging op te maken. Zij deed dat in een lang artikel, “Is het feminisme ten dode opgeschreven ?”. Dwars tegen de optimistische stemming van die dagen in beschreef zij hoe de vrouwenbeweging in een impasse was geraakt. Zij weet dat aan de vermenging van feministische doelstellingen met idealen van andere maatschappelijke bewegingen: anti-autoritair denken uit de jaren zestig, kleinschalig denken uit de jaren zeventig. Prachtig, maar nu juist niet bruikbaar voor de vrouwenbeweging, die vooral behoefte heeft aan goede en duidelijke organisatiestructuren.

Dat was een nogal provocerende stellingname, zoals ook zou blijken uit de discussie die het weekblad De Groene in 1979 organiseerde onder het – aan Joke Smits artikel ontleende – motto “Vrouwen in links mannenland”. [1]

In november 1979 kreeg Joke Smit, als bekroning voor haar gehele werk, de eerste Annie Romein- prijs, een onderscheiding die het feministische maandblad Opzij een jaar tevoren had ingesteld ter nagedachtenis van de historica en schrijfster Annie Romein- Verschoor. Joke Smit greep haar dankwoord aan voor een duidelijke stellingname in een historisch debat: de vrouwen die tijdens de eerste feministische golf het socialisme hoger stelden dan het feminisme onderschatten de kracht van het patriarchaat en maakten daarmee de fout van hun leven; als zij feministische solidariteit boven partijsolidariteit hadden gesteld hadden zij feminisme èn socialisme een betere dienst bewezen.

Toen zij in september 1980 geconfronteerd werd met het feit van een ongeneeslijke ziekte, nam zij maatregelen om nog zoveel mogelijk te kunnen schrijven en ideeën te kunnen vastleggen. Zij stemde daarom graag toe in een verzoek van Els Bonger om voor het Vara- tv- programma “Kijk Haar” een filmportret van haar te maken. De opnamen vonden plaats rond Kerstmis 1980.

In de maanden die haar zouden resten schreef zij nog zeer veel: over de gevaren van de middenschool voor de gelijke kansen van meisjes, over de strategie van de vrouwenbeweging en over het nieuw- socialisme. Met die laatste term wilde zij aangeven dat de socialistische beweging eind vorige eeuw een beslissende fout maakte door de strijd om rechtvaardigheid te koppelen aan één groep, mannelijke arbeiders. De opdracht van het socialisme is echter: nagaan welke mensen in een bepaalde periode opgesloten zitten in vicieuze cirkels: waar gaat het onrecht dóór, van de ene generatie op de andere? Voor het oud- socialisme waren dat dus de arbeiders, bij hen blééf de armoede. Tegenwoordig zijn het de vrouwen; bij hen zet de maatschappelijke machteloosheid zich voort van moeder op dochter. Van een nieuw- socialistische benadering verwachtte Joke Smit daarom niet alleen “dat steeds opnieuw wordt nagegaan wie zwak is en wie sterk”, maar ook een herverdeling op veel meer terreinen dan die van kennis, inkomen en macht. Die laatste leveren wel een mooie toetssteen op voor de gelijkheid tussen mannen, maar zij laten teveel onrecht onder tafel, omdat de privésfeer buiten beschouwing blijft. Vrouwen hebben er juist belang bij dat ook herverdeling plaats vindt van betaald en onbetaald werk, van vrije tijd, soorten verantwoordelijkheidsgevoel, zorgzaamheid enzovoort.

Enkele kernideeën van haar denken in die laatste maanden heeft Joke Smit gelukkig nog kunnen verwoorden in een groot interview dat Hedy d Ancona in de zomer van 1981 met haar maakte en dat enige weken voor haar dood werd gepubliceerd in het septembernummer van Opzij: ” ’t Kan helaas niet zonder vrouwenpartij”. Die titel slaat op de sombere conclusie die Joke Smit verbond aan haar terugblik op bijna vijftien jaar feministische strijd: de vrouwenbeweging heeft te snel aangenomen dat de verschillende politieke partijen de emancipatie-eisen wel zouden willen overnemen en dat de eerste fase van elke grote Nederlandse emancipatiebeweging, de vorming van een eigen politieke beweging, daarom kon worden overgeslagen. Het lag voor de hand dat die analyse juist door vrouwelijke politici niet enthousiast zou worden ontvangen, maar het klemmende pleidooi dat Joke Smit bij dezelfde gelegenheid hield voor een betere samenwerking van vrouwen uit verschillende politieke partijen vond wèl weerklank: het zou nog diezelfde maand de aanleiding zijn voor de start van het ‘Kamerbreed vrouwenoverleg’, een regelmatige bijeenkomst van vrouwelijke leden van de Eerste en Tweede Kamer.

Joke Smit overleed, achtenveertig jaar oud, op 19 september 1981. Enkele dagen later brachten meer dan achthonderd vrouwen en mannen haar naar haar laatste rustplaats. Op de avond van de begrafenis zond de Vara het filmportret uit dat Els Bonger van haar gemaakt had: “Ik wil dat het voor mijn dochter en mijn kleindochter beter wordt”. Ze had nog zoveel willen doen, kunnen doen.

Noot
  1. Het interview dat Anet Bleich bij die gelegenheid met haar maakte, “Ik heb een heilig geloof in goede argumenten”, De Groene Amsterdammer, 25 april 1979, is herdrukt in Vrouwen in links mannenland, Groene Cahier 1, Amsterdam, De Groene Amsterdammer, 1980, pp. 11-14 en in Joke Smit, Er is een land waar vrouwen willen wonen, teksten 1967-1981, Amsterdam, Feministische Uitgeverij Sara, 1984, pp. 330-336.

Colofon

Deze tekst werd oorspronkelijk onder de titel “Ter inleiding” gepubliceerd in Joke Smit, “Er is een land waar vrouwen willen wonen; teksten 1967-1981”, Amsterdam, Feministische Uitgeverij Sara, 1984 [samenstelling Jeroen de Wildt en Marijke Harberts].

© Jeroen de Wildt, 1983 / Alle rechten voorbehouden

Prints voor persoonlijk gebruik toegestaan.

Overname van tekst is mogelijk na voorafgaand overleg